Als de moeder van J. destijds niet had zitten dromen op haar bakfiets, was J. er nooit geweest. Maar de Winterswijkse bakkersdochter lette niet op, reed een jonge bakker in opleiding uit Genderingen van de sokken en de vonk sloeg over. Ze trouwden, namen de bakkerij van haar ouders over en kregen tien kinderen.
J. kan over de bakkerij verhalen vertellen die je doen watertanden. Over de slagroomtaarten die zijn vader maakte, de zijkant bestrooid met hagelslag of amandelschaafsel. Over de kletskoppen die, nog warm en buigzaam, om een soort metalen kabouterpuntmutsje werden gerold en daarna met room gevuld. Over de krentenwegges, die traditiegetrouw voor bruiloften werden besteld. De gevulde koeken met vers amandelspijs en de kokosmakronen. En over de typische seizoens-producten, waar destijds het speculaas ook nog bij hoorde. De kist waarin de speculaasmachine zat, staat tegenwoordig bij ons in de keuken. Wij bewaren er onze flessen likeur in en de boodschappentassen.
Én een bovenmaatse koperen beslagkom, ook uit de bakkerij, waar J.’s vader met een bijpassende uit de kluiten gewassen garde eigenhandig slagroom in sloeg. Zúlke armen had hij, wijst J. dan een Popeye-achtig formaat aan. De slagroom werd in literflessen aangeleverd en J. en zijn broers en zussen waren daardoor de enige kinderen op school die hun fietsspaken niet alleen konden versieren met de rode, blauwe en groene aluminium doppen van de karnemelk, volle melk en yoghurt, maar ook met gouden exemplaren. Evenzeer tot de verbeelding spraken de grote brokken chocola, die werden verwerkt in de taarten en koekjes. Als hij erover vertelt zie ik voor mijn geestesoog de beelden uit de verhalen van W.G. van der Hulst over bakkerij In de Soete Suikerbol voor me, die in de jaren 70 op tv werden voorgelezen, terwijl de tekeningen uit het boek één voor één in beeld verschenen, tussendoor langzaam vervagend.
Maar natuurlijk was het niet alleen maar romantiek, er moest wel keihard gewerkt worden. Tegenwoordig zou het ondenkbaar zijn, maar J.’s vader versjouwde eigenhandig zakken meel van 50 kilo en de temperatuur in de bakkerij liep zeker in de zomer torenhoog op.
En het sprak vanzelf dat het hele gezin meewerkte op de vrijdagmiddag en de zaterdag.
J., die zeker toen hij een jaar of 8,9 was, nog klein van stuk was, had heel speciale taken. Zoals de kinderen die in de textielfabrieken in de negentiende eeuw onder de weefgetouwen de gevallen restjes wol moesten oprapen en in de mijnen afdaalden om door de allersmalste gangetjes te kruipen, werd J. op een dekentje de (afgekoelde!) oven in geschoven om achterin schroefjes vast te draaien die waren losgetrild. Net zo makkelijk sprong hij rond tussen de gloeiend hete bakblikken, met een kwast in zijn hand om de net gebakken broden met water in te smeren, zodat ze gingen glimmen. Ongelukken gebeurden nooit: ,,Mijn vader wist wel dat hij mij dat kon laten doen hoor, ik lette echt wel op,’’ aldus J.’s nuchtere commentaar. Maar de meeste tijd bracht hij door met een typische vrijdagmiddagklus: soesjes knippen, die daarna met slagroom konden worden gevuld. Hele bergen soesjes, die zaterdagmiddag steevast waren uitverkocht.
Het recept kunnen we helaas niet meer aan J.’s vader vrage, maar daarvoor biedt het Margriet-kookboek, ook uit J.’s ouderlijk huis, weer uitkomst.
Voor twintig soesjes:
60 g bloem
50 g boter
Snufje zout
3 kleine eieren
poedersuiker
Verwarm de oven voor op 220 graden. Breng 1 dl water samen met boter en zout aan de kook in een smalle pan, onder voortdurend roeren. Voeg, als de boter geheel is gesmolten en een glad mengsel is ontstaan, alle bloem tegelijk toe. Blijf roeren tot een deegbal ontstaat, die gemakkelijk van de bodem van de pan loslaat.
Neem de pan van het vuur en voeg een voor een de eieren toe. Voeg pas een ander ei toe als het vorige geheel is opgenomen. Blijf ook daarna nog enige tijd energiek roeren.